| 45 |
Aan het eind der tegenwoordige Kruisstraat stond o.a. het huis de Nobel ook wel de Gulden Nobel genaamd, zijnde thans het huis genummerd Kruisstraat 6, 4 en 2. Dit huis bevond zich op het erf, dat eens toebehoorde aan de Abdij van den H. Trudo der orde van den H. Benedictus te St. Truijen, aan welke Abdij
| 165 |
de nabij dit huis gelegen brug den naam van de Abtsbrug ontleende. Het deel van het erf, waarop dit huis stond, werd van deze Abdij gekocht door Henrick van Uden, die het weder verkocht aan mr. Willem Hoernkens, den klokgieter; deze was het wellicht, die het hier bedoeld huis daarop bouwde; zijne weduwe Luytgardis deed 14 Januari 1502 (Reg. n° 97 f. 287) afstand van den tocht van dat huis, hetwelk alsnu gezegd wordt te zijn: huis, erf en achterhuis, genaamd In den nobel, staande Achter het Minderbroedersklooster tusschen het huis van Godfried Godden, kleermaker 1) ex uno en dat van Elisabeth, de dochter van Goeswijn Joncker, ex alio, en zich achterwaarts over de Dieze uitstrekkende tot aan het Ulenborchstraetken, - aan hunne kinderen Lambert, Wouter, Weyndelmoed, Yda en Margaretha Hoernkens, zijnde de laatstgenoemde huisvrouw van Henrick Henrickszn van Sprengel genaamd die verwer. Van deze kinderen verkochten Lambert, Weyndelmoed en Henrick van Sprengel als man van Margaretha Hoernkens 5 Februari 1507 (Reg. n° 102 f. 128 vso) aan Nicolaus van Delft Janszn voorzegd huis, dat daarbij omschreven werd als te zijn geweest een deel erf, genomen van het erf van den Abt en de Conventualen van het Klooster van St. Trudo der orde van den H. Benedictus, n.l. de muren en gebouwen, staande op dat stuk erf, hetwelk is gelegen tusschen het erf van Jan Baliart, bastaardzoon van Jan Baliart, het water tusschenbeiden loopende, ex uno en het erf der kinderen van Goeswijn Henrickszn Jonkers, - te beginnen van af het huis van Gerard yan Roede, timmerman, en nabij de openbare straat, ex alio, welk stuk erf genoemde Willem Hoernkens die clockgieter gekocht had van Henrick van Uden en nu is: huis, erf en achterhuis, genaamd de Nobel, staande tusschen het huis van Lambert Millinck, het water tusschen beiden vlietende, ex uno en het erf van Elisabeth, de dochter van Goeswijn Henrickszn Jonckers 2) ex alio, | 166 |
zich achterwaarts over de Dieze uitstrekkende tot aan den Ulenborch. Genoemde Nicolaus van Delft Janszn verkocht 6 Juni 1537 (Reg. n° 152 f. 242) dit huis, dat alsnu omschreven wordt als: huis, erf en achterhuis met stal, brug en erf, staande en gelegen achter dat achterhuis, aan Mathijs, zoon van Jan Mathijszoon van den Wyel. Deze verkocht 27 Februari 1552 (Reg. n° 188 f. 125) de Nobel, die thans gezegd wordt te zijn: domus, area ac domus posterior, simul cum porta, vacua hereditate, stabulo, ponte ac vacua particula hereditatis retro dictam domum posteriorem jacentibus, aan Herman, den zoon van Willem, den zoon van Christaan Lucaszoon. Diens dochter Geertruid, begijn op het Groot Begijnhof te den Bosch, verkocht 10 September 1591 (Reg. n° 246 f. 495) 1/5 in de Nobel aan den bierbrouwer Philips, zoon van Christoffel Sanders, als in huwelijk hebbende
| 167 |
Aleid of Aelken, de zuster van genoemde verkoopster, welke het overige 3/5 in dat huis, waarin zijne vrouw reeds 1/5 had, 21 Februari 1597 kocht van Wilhelma en Judith, de zusters zijner genoemde vrouw en van Jacobus, zoon van Symon Anthoniszoon, als weduwnaar van Heylwich, ook zuster zijner vrouw en als vader van de kinderen, die hij van Heylwich had. Genoemde Philips Sanders bezat een kasteeltje op het Loo onder St. Michielsgestel en was kleinzoon van den priester Jacob Sanders. Van zijne vrouw Aleid of Aelken, de dochter van gezegden Herman Willemszoon, had hij een zoon Herman Sanders, die 10 Januari 1628 (Reg. n° 254 f. 474 vso) zoo voor zich als voor zijne zonen Jan en Christoffel Sanders dit huis, dat nu gezegd wordt te zijn: een huysinge, erve, poerte, ganck, plaetsken, coeckhaysken, sydelhuys ende achterhuys, ivesende een brouwerye ende seeperye, staande achter het Klooster van de Minderbroeders tusschen het huis eertijds van Lambert Millinck, nu Jan Aertszn van Horenbeeck, het gemeene water tusschen beiden loopende, ex uno en het huis eertijds van Elisabeth, dochter van Goeswijn Jonckers, nu de weduwe van Cornelis Fabri en den wollenlakenskooper Jan, zoon van Jan Roelofszn Coenen, ex alio, strekkende achterwaarts met eene brug over het water tot op den Uilenburg, - verkocht aan den bierbrouwer Adriaan, zoon van Jan Wynandszn Suyskens 3). Tijdens dat laatstgenoemde kooper het huis de Nobel bezat werd een deel daarvan, naar alle waarschijnlijkheid het pakhuis, het was althans een gebouw, dat achter den Nobel stond en daarvan een deel uitmaakte, ingericht tot een geheim
| 168 |
bedehuis voor de Katholieken. Dit geschiedde, omdat de uitoefening van den Katholieken godsdienst na de reductie van den Bosch in 1629 in die stad verboden was. Wel was in art. 2 der Poincten by syne Princelycke Excellentie ende de Gedeputeerde van de Hooge Moghende Heeren Staten Generaal der Vereenichde Provinciën den 14 Septemb. 1629 aen die Geestelijckheyt, Magistraet ende Borgerye van de Stadt van 's Hertog enbosch geaccordeert, bepaald, dat „de Ingesetenen van dese Stadt hun sullen moeten draghen volghens de Placaten van den Lande, midts ghenietende de vryheyt van conscientie, ghelijck sulckx alomme wort ghedaen, doch dit was een vrijheid van geweten uitsluitend voor de Nederduitsch Hervormden, niet voor de Katholieken, wat ook duidelijk blijkt uit den volgenden inhoud van dat artikel, vermits het toch verder luidt: „dat allegeestelycke ende religieuse manspersoonen sullen uytte stadt vertrecken binnen den tijdt van twee maenden" (met bevoegdheid: „met haer te nemen hare meublen, beelden, schilderyen ende andere kerckelycke ornamenten"). Van daar dat de Katholieke godsdienst na 1629 in den Bosch niet anders dan in het geheim kon worden uitgeoefend, wat natuurlijk slechts kon geschieden in particuliere woningen, welke door godvruchtige Katholieken daartoe beschikbaar werden gesteld en door priesters, die zich daar schuil hielden. Het schijnt, dat de Protestantsche Overheid van den Bosch er spoedig achterkwam, dat ondanks het verbod van voormeld artikel 2 er nog priesters in die stad waren, daar toch de Gemachtigden der Staten Generaal den 3 Januari 1630, toen zij zich tot regeling van de Staatsche regeering nog in den Bosch bevonden, de bepaling uitvaardigden, dat alle Katholieke priesters, die zich daaruit nog niet hadden verwijderd, binnen vier of vijf dagen na dien uit de stad moesten vertrekken op straffe van anders voor goeden prijs te worden gehouden en dat zij, die na den overgang van den Bosch, reeds uit die stad waren gegaan doch daarna daarin weder waren gekomen, binnen vier en twintig uren na dien op dezelfde straf de stad te verlaten hadden. 4) | 169 |
Aanvankelijk was deze gebodsbepaling voor de valiede Katholieken van den Bosch nog te overkomen, omdat ondanks de reductie van die stad het gezag van de Staten Generaal over de Meierij in den eersten tijd nog niet zoo krachtig was, dat zij konden verhinderen, dat de Katholieke godsdienst in de dorpen der Meierij nog als vroeger openlijk werd uitgeoefend, doch al naar gelang hun gezag daar krachtiger werd, werd ook in die plaatsen de uitoefening van den Katholieken godsdienst met geweld tegengegaan en bleef er voor de Bossche Katholieken ten slotte niet anders meer over dan of in de Vrijheerlijkheid Bokhoven de Mis te gaan hooren of in het geheim in hunne huizen de Mis te laten lezen door den een of anderen moedigen priester, die niet de vervolgingen van den Hoog- en laagschout vreesde. Dientengevolge ontstonden in den Bosch meer en meer geheime bedehuizen, die, hoe zorgvuldig ze ook geheim gehouden werden, toch nog meermalen bekend werden aan den Hoogen laagschout der stad en Meierij van den Bosch, die er dan een inval in liet doen, zooals van Heurn Historie II p. 492 op het jaar 1636 volgender wijze verhaalt: de Roomsch gezinde oeffenden, niettegenstaande de strenge Plakaaten, hunnen Godsdienst in afgelegen huizen en kelders uit, hetwelken hun somtijds gelukte, doch dikwijls toerden zij gestoord. Hij deelt daar nog verder mede, hoe in datzelfde jaar de Hoog- en laagschout te vergeefs een inval trachtte te doen in een huis in den Bosch, alwaar, naar hij meende, de Katholieke godsdienst werd uitgeoefend.
Toen de Staten Generaal vernamen, dat hunne gebodsbepaling van 1630 ondanks hare gestrengheid, toch nog ontdoken werd, vaardigden zij daarom 23 Januari 1638 eene verscherpte resolutie uit tegen het uitoefenen van den Katholieken godsdienst in den Bosch, waarbij o.a. werd bepaald: „te verclaeren van goeden prisse de Papen, dewelcke heur in de conventiculen 5) hebben laten gebruycken om te prediken, misse offte eenige paepsche superstitie te doen offte daertoe
| 170 |
vergaderinge te maecke ende werden deselve Papen ransoenabel gestelt ter somme van fl 600 toe, niet permissie, wanneer eenige Papen souden mogen geattrappeert worden, die van meerder vermogen mochten sijn, dat 't selve alhier soude mogen bekent gemaeckt worden om met kennnisse tot hoger rantsoen van 't selve geresol veert te werden ende weit hier neffens verklaert, dat soo wie sijn huys, schuer offte erve offte plaetse tot enige sulcke verboden vergaderinge sal geleent hebben offte laten gebruycken, dat deselve persoon daervoor sal gemulcteert worden ter somme van fl 300 voor elcke reyse ende by zooverre de wert offte huysheer van de plaetse, daer de ongeoorloffde vergaderinge gehouden sal sijn, de Paep sal laten evaderen, dat hy sal gehouden sijn voor het rantsoen te verantwoorden; voorts dat ydereen van de toehoorders offte persoonen, in alsulcke verbodene vergaderinge verscheynende, gemulcteert sullen worden ter somme van fl 25 voor iedere reyse etc." Dit besluit werd gepubliceerd in den Bosch 3 Februari 1638. Hoe streng het ook was, er kon daardoor niet worden voorkomen dat moedige en ijverige Katholieke priesters in den Bosch in het geheim de Sacramenten hunner Kerk bleven toedienen en dat menig vurig Katholiek van die stad zijn huis daartoe nog beschikbaar bleef stellen, zoodat er ook nog altijd geheime Katholieke bedehuizen bleven of kwamen. Ondanks dat dezen in het grootste geheim gehouden werden, werden zij, ook toen er zooveel zwaarder straffen op stonden, van tijd tot tijd nog door den Hoog- en Laagschout ontdekt, zooals blijkt uit de navolgende notulen der Stedelijke Regeering van den Bosch (Resolutiën A. 40):
Is by den Heere president geproponeert, alsoo onlangs alhier is gestoort seeckere misse, alwaer groote insolentiën sijn gepleecht, smaeckende na oproer en gewelt, ende alsoo sulcke
| 171 |
onbehoorlijckheden in dese stadt niet behooren te werden getolereert ende dat in toecomende tegens sulcke moetwillen behoort te werden versien, 't welce principalycken in een frontierstadt behoort te werden geremedieert off niet behoorlycke informatiën daerover behooren te werden genomen off dese isolentiën zijn gedaen ofte gepleecht door burgers ofte door soldaten ofte door beyde. Ende den Heere Hoochschout aengemaent, dat hy over dese sake hem behoorlycke believe te informeren, opdat dairtegens tydelycke remediën mogen werden bygebracht ende voor sooveel dese onbehoorlycheden souden mogen wesen gepleegt by militaire persoonen, dat daerover behoorlycke clachten aen den Heere Commandeur souden mogen werden gedaen, opdat daertegens behoorlycke remedie soude mogen werden bygebracht, dewyle dit een saecke is raeckende de seeckerheyt van de stadt aengaende yeder een sijn goet ende bloet. Waerop zijnde gedilibereert, is verstaen ende geresolveert, dat men den Heere Hoochschout sal versoecken, dat hy de Heeren Schepenen openinge believe te doen, wat informatiën hy alreede over dese onbehoirlycke acten heeft genomen ende soo noch geen volcomen informatiën heeft, dat de Heeren Schepenen sijn Ed. sullen presenteren om alle behulp ende assistentie te doen. Ende alsoo uyt de verclaringe van eenige der Heeren Schepenen is verstaen, dat verscheyde militairen persoonen haer met dit werck hebben gemoeyt ende vermengt, dat men den Heere (van) Thienen 6) uyt den naem van de Heeren Schepenen sal versoecken mede behoorlycke informatie daerover te nemen. Ende sijn gecommitteert van den Heere (van) Thienen dit te versoecken de Heeren Donckers 7) ende Copes.
Presenten: den Heere Hoochschout, alle de Heeren Schepenen. Uyt de Heeren Gesworeus: Tielmans, Brul ende (van) Brussel.
| 172 |
Nadat de Heeren Schepenen dese bovenstaend Resolutie hadden genomen in de Visiteerkamer, den Heere Hoogschout met de Gesworens in de Ordinariscamer van vergaderinge sijnde gebleven, soo sijn de Heeren Schepenen weder in de camer gecomen; daer gecomen zijnde, soo heeft den Heere Hoochschout geexhibeert de volgende schriftelycke propositie; nadat deselve was aen gevangen te lesen, heeft den President gesustineert, dat eerst zoude werden gelesen de Resolutien bij de Heeren Schepenen genomen; den Heere Hoochschout daerentegens, dat syne propositie eerst zoude werden gelesen, waerover lange zijnde gedisputeert ende veel woorden gevallen, soo is eindtelycken goetgevonden, dat de schriftelycke propositie van den Heere Hoochschout soude werden gelesen ende luyt als volgt:
Alsoo op Maendach laetstleden, tweeden Paesdach, alhier in dese stadt is ontstaen eenen grooten gevaerlycken oploop tyde zoo wanneer de twee Heeren daertoe gecommitteerde Schepenen, van den Bosch ende Tielmans, waeren geweest op versoeck van mynen Stadthouder visiteren het huys 8) ende gestalte van dien, daer alsdoen gemelte Stadthouder hadde verstoort een groote vergaderinge van papiste borgeren ende soldaten, ende dat geseyden oploop sulx is geweest met affgryselycke roupen, worpen van steenen, slaen ende stooten, oock met bloot rappier, dat sy, Schepenen ende Stadthouder, niet sonder groot gevaer van haer leven uyt denselven oploop met fortselijck ontryden van de carosse, daer sy in saten, ende stadich, in vougen als geseyt is, wierden nageloopen tot aen den Stadhuyse, hen al daer hebben gesalveert. Waeromme byaldien hierna soo ter straffe van de coupablen als voorcomen van verder onheylen niet promptelycke wert voorsien na behooren soo zijn d'uyterste daeruyt ontstaende gevaren wel te bedencken. Soo en heb ick ten vervolge van mijn schuldige plichtampt ende | 173 |
debvoir niet connen onderlaten op myne preperatoire informatiën, die ick bereyts hebbe genomen, dese vergaderinge allesulx voor te dragen teneynde wy alhier in rype diliberatien mogen uytvinden de bequaemste middelen soo ter bekentmaking der coupablen ende derselver exemplare straffen als tot beraminge der middelen omme de afgryselycke onheylen, die ten peryckele van dese stadt ende ons gesamentlijck leven wel souden connen vallen, in cas wy daerinne niet te versien, voor te comen ende uyt te wercken. 4 April 1641. H. Bergaingne. Welcke propositie, zijnde gelesen, is mede gelesen de Resolutie, by de Heeren Schepenen genomen hiervooren gestelt.
Presenten: den Heere Hoochschout, alle de Heeren Schepenen. Uyt de Heeren Gesworens: Outheusden, Tielemans, Brul, (van) Brussel.
Den Heere Hoochschout heeft de vergaderinge voorgedragen, dat hy op de laetste byeencompste de Heeren hadde bekent gemaeckt de grooten oploop, die op den eersten April was gepleegt, de onheylen, die in toecomende dairuyt staen te verwachten ende geerne gesien hadde, dat eenige prompte ordre by publicatie oft anders tot voorcominge van meerder onheylen ende swaerigheyden dairtegens soude werden gestelt.
Dan alsoo tselve tot noch toe niet en is gesciet, soo heeft den Heere Hoochschout de vergaderinge op hieus voorgehouden off het niet dienstig soude sijn datelij ck een publicatie soude werden gedaen, dat soo yemant weet bekent te maken eenige burgerlycke persoon en, die in den oploop, geschiet den eersten April, schuldich sijn in het naloopen, roupen, slaen, worpen met steenen ofte slijck na de carosse, daer de Heeren Schepenen insaten, aengedaen, dat men die sal vereeren met een praemium. Welcke propositie by den Heere Hoochschoudt sijnde gedaen, heeft den Heere President daerop omvrage gedaen | 174 |
ende na deliberatie is verstaen ende geresolveert, dat men de publicatie sal doen in conformité van de voornoemde propositie ende dat men den aenbrenger sal vereeren met premium van fl 25 ende synen naem sal secreet houden. Of de Hoog- en Laagschout, Henrick van Bergaigne voornoemd, met deze uitlokking tot verraad succes had blijkt niet; wel blijkt, dat hij met zijn optreden tegen de geheime Katholieke bedehuizen geen succes had, daar hij zich toch in 1644 genoopt achtte aan de Regeering van den Bosch te vertoonen, dat „er toen wel in 18 verscheyde particuliere huysen ende plaetsen bevonden werden by de pausgezinde borgeren opgerecht te zijn publycque kercken, t'eenemael tot hennen dienste geapproprieert ende versien met altaren, alderhande kerckelycke ornamenten, bancken en stoven, stoelen, matten, enz., uytwysende de bygaende memorie daervan gemaeckt 9), boven ende behalven noch andere bynaer ontelbaere gelycke plaetsen, die ofte niet bekent en sijn ofte daer ghenen openbaeren toeganck van volck en weidt geadmitteert, alle welcke voors. geapproprieerde plaetsen en kercken met soo veele verscheydene toegangen ende uytcompsten sijn versien, dat het bynaer onmogelijck is de byeen vergaderde personen aldaer te betrappen ofte achterhalen, te min doordien op sijn remonstrants ende sijns stadthouders huysen door onbekende persoonen, voornementlijck op sonnedaegen ende de heylige daegen, soodanich regard genomen werdt, dat sy niet eenen voet buyten henne deuren en connen setten offte die byeen vergaderde persoonen werden daeraff gewaerschouth, zul ex dat deselve, eer hy, remonstrant, die can doen stooren ende becalangieren, door de voors. diversche toegangen der huysen sijn verscheyde ende alsoo niet anders bevonden als de voors. altaren, ornamenten, stoelen, stoven, bancken, alles in form van eene publycque kercke geapproprieert, hem, remonstrant, offte synen stadthouder alsdan voorwerpende, dat het een kier geoirlooft is zijn huys
| 175 |
soodanichlijck te aecommodeeren, versien en approprieeren als bet hen goetdunckt, 't welck is eene saecke van quade consequentie"; hij vroeg daarom aan het slot van zijn vertoog eene strafbepaling tegen eene inrichting der huizen tot Katholieke kerken. De Regeering van den Bosch, hoewel zij grootendeels Protestant was, had blijkbaar geen lust om aan het verzoek van den Schout te voldoen, want deze moest nog herhaaldelijk daarop aandringen, totdat zij ten slotte daarvoor bezweek en op 19 Mei 1653 bevel gaf tot opruiming der geheime Katholieke bedehuizen op poene van arbitrale correctie. Doordien die bedehuizen geheim waren, blijkt daarover niet veel, maar toch zijn er eenige er van bekend gebleven door een fragment van een Memoriaal van Martinus Ackersdijck, rakende de Paepsche Conventiculen, beginnende November 1652, dat eenige jaren geleden door den toenmaligen archivaris van Noord brabant, mr. A.C. Bondam, voor het Rijksarchief aldaar is aangekocht. Genoemde Ackersdijck, die een zoon was van den Rotterdammer Cornelis Ackerdijck en diens echtgenoote Johanna Nicolaï, had zich in 1651 te den Bosch 10) metterwoon gevestigd als gecommitteerde van den Hoogschout Jor. Hendrick de Bergaigne en maakte als zoodanig ijverig jacht op de geheime bijeenkomsten, die de Katholieken aldaar tot uitoefeningen van hunnen godsdienst hielden en hield daarvan dagboek in zijn gezegd Memoriaal. Daaruit blijkt, in verband met na te melden schepenakte van 1745, dat ook in den Nobel een geheim Katholiek bedehuis was, daar hij toch daarin over dat bedehuis het volgende relateert: Den lesten April 1656 gestoort een paepsche conventicul, dewelcke wierdt gehouden op de Cruysstraet, daeruyt hanght St. Jan ende is voor het huys betaelt de volle peene, enz. Geheel juist is echter de vermelding niet, dat deze bijeenkomst werd gehouden in het huis St. Jan, vermits zij plaats had in den Nobel; Ackersdijck zal er toe
| 176 |
gekomen zijn, doordien door het huis St. Jan (genummerd 10) 11), waarvan de daarachter gelegen plaats grensde aan den gang van den Nobel, toegang tot dit geheime bedehuis werd verleend. Sedert het jaar 1673 werd er geen geheim meer van gemaakt, dat in den Nobel een Katholiek bedehuis gevestigd was. Dit was te danken, hoe vreemd het ook moge klinken, aan eenen inval, dien de Hoog- en Laagschout op 22 October 1673 had gedaan in een geheim Katholiek bedehuis, dat gehouden werd in het aan den Hoogen Steenweg te den Bosch staand huis, genaamd in Rome 12).
Die inval had toch onder de Katholieke bevolking van den Bosch eene zoo hevige ontroering veroorzaakt, dat daarom de Regeering van die stad, zoo schreef van Heurn in zijne Beschrijving dit geval den Algemeen en Staten en den Prinse van Orange bekend maakte; zij vertoonde zijne Hoogheid, „dat de strenge uitvoering van 's Lands wetten tegen de oeffening des Roomschgezinden Godsdienst, welkers beleiders toen meer als drie vierden der inwooners haarer stad, die een grensvesting was, uitmaakten, haar ten uitersten gevaarlijk toescheen; zij verzogt om die reden, dat zijn Hoogheid den Hoogschout gelasten wilde hierin met meerder gematigdheid te werk te gaan (Notulen 9 Mei, 1674 Reg. van Breugel). Of dit eenige uitwerking gehad hebbe om de Roomschgezinden zo sterk niet meer te vervolgen en hun by oogluiking hunnen Godsdienst te laten oeffenen, kan ik by gebrek van bewijs niet verhaalen. Vaster gaat het, dat er sederd, zo in de stad en genoegzaam in alle de dorpen der Meyerye kerkenhuysen voor de Roomschgezinden geduld zijn. De Officieren 13) voerden vervolgens de strenge Plakaaten niet uit, maar lieten zich door geld verblinden, aan welkers kragt zy niet wederstaan konden; hierdoor brak de oeffening des Roomschgezinden Godsdienst meer en meer door; de Offi-
| 177 |
cieren maakten er eindelijk geen geheim meer van, dat zy van de Priesters en Roomschgezinde inwoners geld genoten. De Algemeene Staaten vonden om het willekeurig afneemen van geld tegen te gaan, in liet jaar 1730 goed, dat voor ieder kerk in de stad en Meyerye, die door eenen Priester bediend werd, vijftig guldens en daar, waar een Kapellaan bygevoegd was, vijf en twintig gulden daar en boven betaald zoude moeten werden." Zoo had dan de inval van 22 October 1673 het gevolg, dat de Katholieke bedehuizen, die toen in den Bosch waren, geen geheime meer behoefden te zijn en dat in eene Schepenakte van den Bosch van 1745 door den Katholieken eigenaar van dit huis openlijk kon worden vermeld, dat een deel van den Nobel gebruikt was geworden tot een Roomsch kerckehuys.
Zoo als blijkt uit de reeds meermalen aangehaalde Bossche kronijk, die alleen nog maar in handschrift bestaat, werd dat deel van den Nobel ook nog gebezigd tot het geven van stichtelijke tooneeluitvoeringen, daar toch daarin het volgende aangeteekend staat:
„In het jaar 1671 den 18 September is alhier door de Bossche jeugt ten huysse van Adriaen Suyskens, bierbrouwer in den Nobel, gespeelt het treurspel, verclarende de oogluyckinge des vaders ende wederspannighijt des soons, gestraft in den coninck David ende Absalon, opgedragen aen de heer Jaques van Kessel, borger deser stadt, wonende tot Parijs, tegenwoordig present alhier, alles door ende onder het belijt van den Eerwaerde Heer Jan de Bolster, minderbroeder ende missionaris alhier."
In 1745 was het bedehuis van den Nobel ingestort en het is daarna niet meer opgebouwd, zoodat het van af dat jaar voor goed ophield eene Katholieke bidplaats te zijn. Onaangenaam zal dat zeker niet aan de Staten-Generaal zijn geweest, want in het jaar 1731, toen er in den Bosch nog 10 Katholieke bedehuizen waren 14), bepaalden zij, dat hun getal,
| 178 |
bij het uitsterven derzelve bedienende priesters, tot op 5 zoude worden teruggebracht (Resol. van 12 Maart 1731). Eenige jaren later (1747) stonden zij echter toe, dat er in den Bosch 7 Katholieke bedehuizen zonden zijn, waarvan er 5 door een pastoor en een kapelaan en 2 door een pastoor alleen zouden bediend worden. (Resol. van 16 Febr. 1747). De vrouw van meergenoemden Adriaan Suyskens was naar alle waarschijnlijkheid Allegonda Loeff van der Sloot, dochter van mr. Godefroy, raad van den Bosch en Hillegonda Colen; zij stierf 2 Januari 1669. Hun zoon zal dan geweest zijn Godefridus Suyskens, die 3 Juni 1690 in den Bosch ondertrouwde met Johanna Francoise de Cleyn, woonachtig te Antwerpen, en wiens zoon (uit zijn huwelijk met haar?) was Adriaan Suyskens; deze laatste huwde met Hillegond de Soete, dochter van Jaspar en Odilia Loeft van der Sloot, welke hem deze kinderen schonk: Godfried en Jaspar Suyskens, beiden kinderloos gestorven; Willemina Suyskens, die in 1719 te Mechelen woonde en Maria Suyskens, welke met Willem van Ingen huwde. Het huis de Nobel werd 15 April 1702 (Reg. n° 514 f. 361 vso) ten laste van laatstgenoemden Adriaan Suyskens voor schuld verkocht; het werd alstoen omschreven als: „eene huysinge met eene poorte, erve, middelhuys op de plaetsche, packhuys, mouterye, brouwerye, coelbacken, bierpomp, etc, met een uytganck aen den Uylenburch, twee achterhuysen aen ende ter zyde van den ganck, te weten aen ieder zyde een, met een prieelken over de Diese, alles gelegen aen de Kruysstraet naest het erf van de Wed e Anthony de Hee ex uno ende het huys van van Tilburch ex alio”, zijnde het toen bewoond door Adriaan Suyskens laatstgenoemd en de Wed. Poolen. Koopster werd toen daarvan Maria Herincx (dochter van Adriaan Herincx en Lucretia Donckers 15), die na doode van haren genoemden man hertrouwde met Johan van der Horst, oud-schepen en raad van
| 179 |
den Bosch 16) en weduwe van Johan van Kessel. Van haar werd dit huis geërfd door haren zoon Johan van Kessel, plebaan van den Bosch, van wien het weder erfde diens oomzegger Ignatius Petrus van Kessel, woonachtig te Leuven, de zoon van Balthazar en N. Driessens; deze verkocht het 26 Mei 1745 (Reg. n° 563 f. 432) aan Cornelis van Warmont, woonachtig in den Bosch, wiens vrouw was Mathea Sopers 17), dochter van Dirck Sopers, slachter te den Bosch en Ida Deckers. de dochter van Ivo en Wouterken van Eerssel. De Nobel werd toen volgenderwijze omschreven: „huysinge met een poort, erve, middelhuys op de plaats en gebouw, laast gebruykt sijnde tot een Rooms kerckehuys, met een uytgang naar den Uylenburg, alsmede nog twee agterhuysen aan en ter zyde van voors. gang 18), te weeten aan ydere zyde een”, staande aan de Kruisstraet tusschen het huis van mr. Daniel de Lobell ex uno en het huis de Star ex alio. Genoemde Cornelis van Warmont, die een zoon was van Gillis Peeters (den zoon van Balduinus Peeters en Elisabeth van Herck) en Cornelia Pardyck, kocht 16 Mei 1750 (Reg. n° 565 f. 266) van Arnoldus Fabrie, woonachtig te Wassenberg, bij den Nobel nog aan gezegd huis de Star (ook wel de Morgenster en vroeger de Torts en de Bril geheeten) 19), dat naast de | 180 |
poort van het huis de Nobel, thans genaamd de Poort van Diepen, staat en nu genummerd is Kruisstraat 8. Hij overleed te den Bosch omstreeks het jaar 1793; althans den 7 October van dat jaar hebben zijne erfgenamen, die allen in België, woonden, deze beide huizen verkocht aan mr. Jacob Marten Deutz, oud-schepen en raad van den Bosch, die het drie dagen later weder verkocht aan Petrus Josephus van den Endepoel, wonende aldaar. | 181 |
Noten | |
1. | Wellicht was deze slechts huurder van dit huis. |
2. | De kinderen en kleinkinderen van dezen Goeswijn Jonckers, zijnde a. Maria wed. Marcelis van den Grave, alsmede derzelver kinderen Antonius, Hubert, Joost, Barbara en Adriana; b. Antonius die Wael, zoon van Petrus en Aleid, de dochter van Goeswijn Jonckers voornoemd en zijn broeder en zuster Jan en Johanna die Wael; c. Jan, zoon van Herman van Duimen, als gehuwd met Agatha, de dochter van Henrick, zoon van Goeswijn Jonckers voornoemd, verkochten 20 Mei 1513 (Reg. n° 108 f. 323) het huis van Elisabeth Jonckers, dat gezegd werd te staan over de Abtsbrug tusschen het huis van Jan Ruysch, bierbrouwer, ex uno en het overig huis en erf van haar ex alio; alsmede dat overig huis en erf, staande tusschen het achter- of brouwhuis van genoemden Ruysch ex uno en het huis de Nobel, ex alio, aan Willem Moei Janszn, Deze kocht 28 Jan. 1515 (Reg. n° 111 f. 279) van Jan van Duimen als gehuwd met Agatha Jonckers, c.s. nog een huis en een daarbij behoorende gang, staande en gelegen tusschen de Nobel en het huis van Alexander die goudsmit ex uno en zijn huis ex alio. Willem Molius, de Bossche kronijkschrijver, zoon van genoemden Willem Moei Janszn en diens vrouw Mechteld, dochter van Willem Geris, erfde van zijnen vader van diens gezegde huizen een huis, dat toen hij het in October 1554 transporteerde aan de kinderen zijner zuster Jutte Moei, echtgenoote van Goyart van Vlierden Danielszn, aldus omschreven werd (Reg. n° 192 f. 46): domus, area, vacua hereditas dicta ledige plaetsse, domus posterior, sitae in Buscoducis retro Conventum Fratrum Minorum juxta pontem, des Abtsbrugge vocatam, inter hereditatem Jutte, filiae dictae Willelmi Mooi, relictaeque quondam Godefridi de Vlierden Danielszn et ejus liberorum, ex uno et inter hereditatem Joannis, filii quondam Petri Jacobszn (hier is bedoeld de zoogenaamde van baukenscamer) et Hermanni, filii Wilhelmi Lucaszn, ex alio, tendentes acommuni platea ad communem aquam, die Diese vocatam, ibidem retro fluentem, hem, mr. Willem Molius, ten deel gevallen bij de boedelscheiding, opgemaakt tusschen hem, genoemde Jutte en anderen. Het huis, dat Jutte, als voorzegd, reeds bezat, stond Vischmarktwaarts naast het huis, genaamd In de Leerse. |
3. | De familie Suyskens, waartoe hij behoorde, was afkomstig van Dinther, alwaar in 1540 Jan Henrickszn Suyskens en in 1547 Jan Suyskens Jr., zoon van genoemden Jan, reeds geërfd waren. De bierbrouwer Adriaan Suyskens was een afstammeling van eerstgenoemden Jan Henrickszn Suyskens, die deze kinderen had: Jan, Arnolda, Maria, Hillegonda, Adriana, Elisabeth, Wijnand, Henrick, bierbrouwer, Cornelis en Gerard Suyskens, priester. Genoemde Wijnand Suyskens had weder deze kinderen: Adriaan, die successievelijk tot vrouwen had Elisabeth Wijnants van Resant en Metken, dochter van Eduard Wellens en weduwe van Peter Franszn van Susteren en Jan, din vader van bedoelden bierbrouwer Adriaan Suyskens, die naar de plaats zijner afkomst gewoonlijk Suyskens van Dinther genaamd werd. |
4. | Bor Beschrijv. van den Bosch p. 401. |
5. | Hieronder werden verstaan de bijeenkomsten, waarin de Katholieke godsdienst in het geheim werd uitgeoefend. |
6. | Jor Philips van Thienen, kommandant van den Bosch. |
7. | Hij was Johan Donckers, zoon van Nicolaas Laureynszn en Heyiwich Boyen Philipsdr, en n.b. Katholiek. |
8. | Het is niet meer na te gaan welk huis hier bedoeld is. |
9. | Deze memorie schijnt niet meer te bestaan. |
10. | Hij huwde aldaar in 1653 met Mechteld Ganters, dochter van Joost, schepen van den Bosch en Hermina van Beugen. Hij overleed aldaar 24 November 1674, verscheidene kinderen nalatende. |
11. | Dit huis behoorde in 1644 aan Pauwei Janszn Coenen en in 1742 aan Anthony de Hee. Men zie er over Reg. no 431 f. 14 en eene Bossche schepenakte van 1644. |
12. | Van Heurn Historie III blz. 225. |
13. | Zij waren de stadhouders of de substituten van de Schouten. |
14. | Men vindt ze vermeld bij Schutjes t.a.p. IV blz. 299 onder nummers 2-11. |
15. | Deze echtelieden hadden behalve Maria deze kinderen: Guiliam, woonachtig te Antwerpen; Laurens, gehuwd met Elisabeth van der Linde en Hendrina Herincx, gehuwd met Guiliam Lefèvre, woonachtig te Amsterdam. |
16. | Hunne kinderen waren mr. Anthony van der Horst, advocaat te den Bosch, die huwde met Maria van Heynsbergen, welke hem kinderen schonk en Adriaan van der Horst. |
17. | Hare zusters en broeder waren: Ivesta; Maria Gatharina, huisvrouw van Jan Arnold Gast en Matheus Sopers. |
18. | Met dezen gang zal voormelde uitgang bedoeld zijn. |
19. | Arnoldus Fabrie had het geërfd van zijne ouders Theodorus Fabrie en Godefrida van Kessel (Protocol van notaris Hendrik Carel van Sevenhoven; akte van 16 Februari 1736). In 1576 heette dit huis die van baukenscamer; Henricus Beek als man van Catharina, dochter van Petrus Jacobszn, wonende te Helmond, verkocht 28 April van dat jaar (Reg. n° 225 f. 442 vso) die kamer, waarvan toen gezegd werd, dat zij stond bij de Abtsbrug tegenover het Minderbroederklooster tusschen het huis van Willem Janszn Moei, nu Jan Roelofszoon Coenen, pannicida, ex uno en dat van Elisabeth weduwe van Herman Lucaszn en hare kinderen, genaamd de Nobel, ex alio, en dat zij zich uitstrekte van de slraat tot aan laatstbedoeld erf, - aan Gerard, zoon van Marcelis Dirckszn de Moor. Over het huis van Willem Janszn Moei voormeld zie men Schepenakte van den Bosch n° 192 f. 46 van October 1554, waarbij diens zoon mr. Willem Moei, beter bekend onder den naam van Molius, dat huis transporteerde. |
1968 |
RedactieDen Bosch MonumentenstadBrabants Dagblad woensdag 14 december 1968 (foto) |
|
2008 |
Henri van der Steen'Prettig om tussen de boeken te zitten'Brabants Dagblad vrijdag 11 juli 2008 (foto) |
|
2013 |
‘Als boekhandelaar weet ik weet ongelooflijk weinig van heel veel’Het boek is nog niet dood, maar de handel in tweedehands boeken wel. Na bijna 32 jaar stopt Antoon van Rosmalen met zijn boekhandel. „Het is gewoon klaar.”
Mieske van Eck | Brabants Dagblad maandag 17 juni 2013 | 12
|
1822 | Petrus Josephus van de Endepoel (Hout- en steenkooper) |
1865 | C.S. Vrensen (mr. huis- en rijtuigschilder) |
1875 | J.C. Ubbens (kapitein onder-intendant) |
1881 | C.S. Vrensen (partikulier) |
1908 | C. Groenenweg (kuiperij en kistenfabriek) - Gez. Groenenweg (in modes) |
1910 | C. Groenenweg (kuiperij en kistenfabriek) - Gez. Groenenweg (in modes) |
1928 | H.J.H. van de Haar - J. Voltijn |
1943 | F. Wilmsen (kunsthandel) - F.W.H. Wilmsen (handelaar) - M.J.J.A. Wilmsen (kantoorbed. levensverz. mij.) - T.J.J.A. Wilmsen (handelaar in schilderijen) |
1985 | Antoon van Rosmalen-van den Eerenbeemt (boekhandel Twaalfmorgen) |
1908 | A. van Thiel |
1910 | L. van Herwijnen (koekbakker) - A.F. Schadde |
1923 | Adrianus L. Beaudoux (onderwijzer) - Johannes A. Ph. Beaudoux (smid) |
1928 | A.L. Beaudoux - J.A.Ph. Beaudoux |
1943 | J.J. Richelle |
Hans Boselie en Peter-Jan van der Heijden, Bossche monumenten in beeld (1975) 53